Kinderdoop, door kerkleer afgedwongen, in China onbekend, 586. Zie doopsel. Kippen en hondjes van rijstmeel, geofferd op het wintersolstitium, 433. Klappers, 6, 7, 510, 595. Klaproth over de herkomst der Indo-Germanen, 301. Klaver in Ierland op St. Patrick's Day, 198. Kloosters, 142, 145, 152 vlg., 247 vlg., 559, 562, 575 vlg.; 579; door Woe Kluchten in processies, 230. Kluizenaars van het Taoisme, 323, 552, 556, 559. Knapen, helpende bij tempelplechtigheden. Zie Blootvoeters. Koeherder, 348 vlg., 532. Koeken, ter eere van de maan, 376, 402; als zinnebeelden van geluk en Koen-Loen. Zie Koningin-Moeder. Koevera, 474. Koningin-Moeder van het Westen, 10, 134, 342, 381, 383, 553. Korenaren, in het voorjaar naar huis gebracht en in de haren gestoken, 190. Krokodillen. Zie Alligators. Kruid der onsterfelijkheid. Zie Levenselixir. Kruistochten, in China nooit plaats gegrepen, 587. L. Lamaisme, 269, 325. Lam Gods, 48, 109, 173, 264. Lanfong-kongsie te Mandor, 307. Lantarenfeest, 99 vlg., 177, 178, 180, 223, 557. Lantarens ter eere van den Hemel, 51; van de Heeren der drie Werelden, 51, 103; om den zielen den weg te wijzen, 334, 499; op het Herfstfeest, 409. Laotsze, 549 vlg., 552, 570; zijn deificatie, 556. Legende omtrent het niet wegruimen van vuil na Nieuwjaar, 25; van de ge- boorte van den Hemelgod, 29 vlg; omtrent de ongelijke verdeeling Lente, ingehaald. Zie Inhalen. Lentefeesten in Europa, 198 vlg. Lenterund, 71, 596. Lentevuren. Zie Vuren en Voorjaarsvuren. Letteren. Zie Studie. Letterkunde der Chineezen, II. Leven na dit leven, het geloof daaraan algemeen, 434. Zie Hel en Hemel Levende wezens, door Boeddhisten gespaard, 330, 419, 576 vlg. Zie Maitri. Lijfvervangers. Zie Poppen. Lijkmalen. Zie Maaltijden. Lingam, 28, 590. Lofzangen op Agni, 359 vlg., 363. Logos, 220, 245. Loh; het geschrift der rivier, 60. Loofhuttenfeest, 264. Look aan de huizen, ter verdrijving van kwade invloeden, 265, 267, 271; hoog in aanzien in Egypte, in Ascalon en bij de Druiden, 274; gedragen Luchten der kleederen, 311. Lune de miel, 380. Lyra, 347 vlg. M. Maagd, 348. Maaltijden ter eere van de dooden, 336 vlg., 449, 516; zij zegenen de deel- Maan, in het Westen des Hemels vereerd, 373 vlg.; zij vertegenwoordigt het Maanbewoners, 377 vlg., 531. Maanboomen, 397 vlg., 403. Maangodheden, 130, 531. Maankoeken. Zie Koeken. Maanlegenden, 377 vlg. Maanoudje, 377. Maanvereering, 371 vlg., 531; Keizerlijke, 130, 371, 531. Magisme, 173, 221. Mahayana-school, 148, 246, 328. Mahasthama, 246. Mahes'asoera, 474. Maitreya, 246, 568. Maitri, 567 vlg. Zij werkte de propaganda van het Boeddhisme in de hand, 569. Zie Liefde. Mandarijnen, heilig verklaard, 467 vlg. Mandarijnswoningen, 53. Mandjoes'ri of Mandjoes'vara, 148. Mandor, 307. Mannetje in de Maan, 377 vlg., 380, 403 vlg., 408. Maria Lichtmis, 110 vlg. Marteling. Zie Zelfkwelling. Maskerades, 112. Maudgaliayana, 329. Mediums, 235 vlg. Zie Somnambules. Meester des Hemels, 59. Zie Paus en Pausdom. Meester van den Wierookpot, 41, 338. Meiboom, 199, 271. Meifeesten. Zie Inhalen en Lente. Melkweg, 348. Memorieplank, 211, 366. Mencius, 128, 169, 295 vlg., 320, 323, 327, 441, 547, 550, 568, 591. Menschenoffers aan de goden, in China onbekend, 225, 590; voor de dooden, Menschenvleesch, in China gegeten, 507. Meroe, 156, 398. Mertjon. Zie Klappers. Mes. Zie Zwaard. Messenbrug en Messenladder, 231 Miao-tsze, 7, 302. Micare digitis, 336. Michaelmas Day, 355. Minister van Eeredienst in het oude China, 536. Missen, Taoistische, 40 vlg, 44, 101, 216; Boeddhistische, voor de dooden, 322, 324, 327 vlg., 329, 566, 582. Missie der Katholieken in China; haar ondergang, 191. Mithra, 72, 172, 175. Mohammedaansche bekeeringswoede, 574. Moloch, 224 vlg., 305. Monniken. Zie Priesters en Bedelmonniken. Moraal der godsdiensten; in China als hun criterium beschouwd, 571 vlg., 585; der drie sekten, gegrond op veredeling van den mensch, 571, 573. Moraliteit. Zie Deugd. Morra-spel, 336. Muurruite. Zie Ruite. Mysterien, in het Chineesche godsdienststelsel onbekend, 589 vlg. Noorden, het zinnebeeld van den nacht en den winter, 373. Oesters, als zinnebeelden van de splitsing en de eensgezindheid der familie, Offerande, aan den Hemelgod, 4, 20, 22, 36 vlg., 44 vlg., 50, 308, 595; |