Page images
PDF
EPUB

Jawoja au somoi-mai itu si Wawu' wo si Tjombangan tumaneo, wo si Tjombangan maindoo kolano a si punten iitu, nisumawěl a si empona.

Verhaal van den Gulzigaard.

Wat Kombangan betreft, hij was het kind van twee echtelieden, wonende aan den oorsprong der Lombagi. Terstond van zijne geboorte af werd hij Kombangan genaamd. Nu, hij was in hooge mate een veel-eter. Den eersten keer dat hij at was 't een kilomaat rijst, den volgenden dag reeds twee kilomaten. aldus steeds toenemende tot op den zevenden dag, toen at hij reeds een 1⁄2 gantang. Hoe grooter hij werd, steeds vermeerderde hetgeen door hem gegeten werd, totdat hij reeds 3 gantang rijst at.

Toen zijn vader zag dat het zoo was, zeide hij: »O vreeselijk, welk een veel-eter is dit kind, hij zal mij nog opmaken. Wacht maar, ik zal u wel van kant maken."

Daarna riep hem dan zijn vader, zeggende: »kom, ventje, wij gaan sago kloppen." Aldus gingen zij heen. Al voortgaande zagen zij een arèn-boom, toen zeide de vader tot Kombangan: »Gij blijft maar hier, he, ik ga den arènboom omhakken. Al zijt gij, stakkert, op 't punt van door den vallenden boom te worden getroffen, gij moogt volstrekt niet op zijde gaan, hoor!" Inderdaad ging de vader aan het omkappen, totdat de arèn-boom omviel. Toen de arènpalm omviel. heeft hij Kombangan nedergedrukt; maar de stakkert is niet weggeloopen. Toen zeide zijn vader: »Zoo, de veeleter is werkelijk gestorven." Nu keerde de vader van Kombangan naar huis terug. Toen hij aangekomen was, zeide hij tot zijne vrouw: »Nu. de Veeleter is inderdaad gestorven."

Doch zoodra was hij niet naar huis teruggekeerd, of Kombangan spleet den arèn-boom, na hem slechts bij den top te hebben aangepakt, en die werd door hem van boven naar beneden in tweeën gescheurd en hij klopte er de sago uit, doordat hij er slechts met zijn hiel in stampte. Toen hij gereed was met kloppen, bracht hij de sago naar huis. Te huis gekomen, zeide hij: » Wel vader, daar is de sago die ik geklopt heb!'

Toen schrok zijn vader en zeide: »Je mag doorstoken worden! Daar heb je den Veelvraat; ik dacht dat hij al dood was." Aldus is het geschied.

Wederom niet lang daarna. zeide de vader tot Kombangan: »Kom ventje. laat ons brandhout gaan halen." Toen zijn zij het bosch ingegaan. Toen zij een zeer grooten waringin-boom zagen, zeide de vader tot Kombangan: >>Blijf hier boven, ventje, dan ga ik ons brandhout kappen. Al zijt gij, stakkert, op 't punt van door den vallenden waringin te worden getroffen, loop volstrekt niet weg, hoor!" Toen ging hij werkelijk aan het omhakken, totdat de waringin omviel. Toen hij omviel, heeft hij Kombangan wederom nedergedrukt, maar deze ving hem slechts op. Zoodra de waringin op Kombangan was gevallen, zeide de vader Ziezoo, nu is de Veelvraat gelukkig werkelijk gestorven."

Daarop ging de vader van Kombangan naar huis. Tehuis gekomen, zeide hij tot zijne vrouw: »Gelukkig, de Veeleter is werkelijk gestorven, verpletterd door een zéér grooten waringingin-boom.”

Maar nog niet lang was hij thuis, toen de door Kombangan daarheen gedragen waringin gedruisch maakte. Zoodra zij het gedruisch van den waringin hadden gehoord en gezien hadden dat hij den zeer grooten waringin kwam aandragen, schrokken zij en zeiden: »O, de Gulzigaard, de Veeleter is waarachtig toch maar weer hier." Toen Kombangan thuis was gekomen, wilde hij terstond den waringin tegen het huis doen leunen, maar het huis zou er maar van zijn omgevallen. Toen liet hij den waringin op den grond los en zeide: „Daar is ons brandhout, vader." Aldus is het wederom geschied.

Daarna heeft Kombangan het begrepen en zeide: »O vreeselijk, vader zoekt mij maar slechts te dooden. Daar dit zoo is, is het beter dat ik van hier wegloop." Aldus is het geschied. Op zekeren dag zeide Kombangan tot zijne moeder: »O moeder, kook iets tot teerkost, daar ik naar het bosch ga." Nu. zijne moeder kookte hem dan teerkost en hij ging.

Hij liep maar voort, totdat hij steeds verder kwam en midden in het bosch. In het midden van het bosch kwam hij bij een grooten stroom en hij volgde dien. Terwijl hij dien volgde, zag hij Tewu-wa'tang (Boomen-rooier) met de hand visch pakken tusschen de steenen, buitengewoon zeer sterk. Terwijl Kombangan daar was, liet Téwu-wa'tang hem voortdurend zijne kracht zien, omwentelende steenen als tuinhutten zoo groot. Toen zeide Kombangan: >>Als het slechts dat is, och arme, laat het dan maar niet zoo telkens aan mij zien." Téwu-wa tang antwoordde en zeide: »Zoo, werkelijk? Zullen wij met elkander wedden? Indien deze zeer groote steen door u wel kan worden weggeworpen, dan zijt gij inderdaad zeer sterk, maar zoo niet dan zijt gij krachteloos." >> Komaan, zeide Kombangan, maar indien die niet door mij kan weggeslinggerd worden, dan kom ik slaaf te worden bij u, maar indien ik, stakkert, hem kan wegslingeren, dan komt gij slaaf te worden bij mij." Těwu-wa'tang antwoordde en zeide: >>Dat is goed."

Daarop zich nederwaarts richtende, pakte Kombangan met één hand den steen op en slingerde dien opwaarts, totdat waarlijk niet meer te weten was waar de plaats van nederkomst van dien steen was. Nadat Kombangan den steen had weggeslingerd, werd Téwu-wa'tang zijn slaaf. Aldus geschiedde het. Daarna liepen zij voort. Wat door Kombangan gedragen was, werd voortaan gedragen door Tewu-wa'tang. Zij liepen maar steeds voort, totdat zij kwamen aan een dorp, de woonplaats van Kannibaal.

Toen zij bij dat dorp gekomen waren, liet Kombangan Tewu-wa'tang aan het huis van Kannibaal aangaan om vuur. Toen hij daarheen ging, vroeg hem Kannibaal: »Waar gaat gij heen?" Těwu-wa'tang antwoordde en zeide: >>Ik ben gezonden door Kombangan om vuur te vragen." Kannibaal wees hem

de plaats waar hij vuur kon halen en zeide: »Ga hier binnen en ga daar vuur vragen." Tĕwu-wa'tang ging naar binnen, hij zag de menschen die gekookt werden in een ijzeren pan en hij was bang; daar zijnde werd hij verborgen in een hok met de menschen die door Kannibaal opgesloten waren. Toen werd door Kombangan lang op hem gewacht, hij kwam niet meer terug. Daar Těwu-wa'tang niet meer terugkeerde, zoo werd hij door Kombangan gevolgd. Gekomen aan dat zeer groote huis van Kannibaal, liep hij er eenige malen omheen en zeide: »Waar is Tewu-wa'tang, o Kannibaal?"

Deze antwoordde: »Hij is niet hier." Kombangan zeide: » Werkelijk? toont gij hem niet? Indien gij hem niet toont, dan wordt op 't oogenblik dit huis van u onderste boven gekeerd." Kannibaal antwoordde: »Och, zijt gij het, stumpert, die dit zult onderste boven keeren?" Kombangan zeide: »Zeker, indien ik, lacy, dit kan onderste boven keeren, dan komt gij slaaf te worden bij mij. maar zoo niet, dan kom ik slaaf te worden bij u." Daarop antwoordde Kannibaal, zeggende: »Nu. probeer gij het maar, hoor." Daarop schopte Kombangan het huis van Kannibaal en het geraakte onderste boven. Zoodra het huis ten onderste boven was gekeerd, werd Těwu-wa'tang zichtbaar, te zamen met de lieden die door Kannibaal waren opgesloten naar buiten komende, en allen die in de pot gekookt werden, daar geheel zichtbaar waren degenen die op en neer werden gedraaid door het gekook van het water. Aangezien werkelijk was kunnen omgeschopt worden door Kombangan het huis van Kannibaal, daarom is hij komen slaaf te worden bij Kombangan, gelijk ook Těwu-wa'tang.

Daarna, voor zij op weg gingen, liet Kombangan voor hun drieën kapmessen maken. Het kapmes van Kombangan was een vadem in lengte en eene el in breedte en de dikte van den rug tweemaal pakon en de zwaarte was 3 pikoel. De kapmessen der beide anderen waren gelijkelijk 3⁄4 vadem in lengte en 2 el in breedte en een span in dikte op den rug. Aldus waren gemaakt de kapmessen van hun drieën. Nadat die gemaakt waren gingen zij op weg, elk hunner dragende zijn eigen mes. Zij liepen voort in het midden van het bosch gaande, totdat zij op zijn verst waren gekomen.

Daarna kwamen zij nabij het strand. Toen zeide Kombangan tot Těwuwa'tang en tot den Mawěris: »Sla gij dezen grooten waringin-boom in één slag door, Těwu-wa'tang en gij, Mawĕris, sla in één slag den top door, he, dewijl wat dat betreft, daarvan wordt door ons gemaakt een vaartuig, daar wij gaan zeilen.” Aldus kapte Tewu-wa'tang den waringin met één slag door, de waringin viel om en met één slag kapte de Mawĕris den top door. Daarop holden zij hem uit, telkens met één slag kapten zij de beide zijvlakken af en de beide uiteinden. Toen zij de schuit geheel hadden uitgehold, werd die door Těwuwa'tang en den Mawěris op den schouder gedragen en zij gingen naar het strand. Toen zij aan het strand waren gekomen, zeide Kombangan: »Wat ons betreft, wij gaan varen." En inderdaad roeiden zij op.

Zij roeiden steeds door en kwamen aan een eiland. Zij gingen daar ten anker en toen zeide Kombangan tot Tewu-wa'tang: »Wat u betreft, gij wordt door mij uitgehuwelijkt aan de Dochter des Konings van dit eiland, daarom blijft gij hier." Daarop gingen zij naar het dorp en begaven zich naar het huis des Konings. Toen vroeg Kombangan voor Tewu-wa'tang de oudste der Dochters. des Konings ten huwelijk. De Koning stemde daarin toe en zij traden in het huwelijk. Nadat Tewu-wa'tang door hem was uitgehuwelijkt, liet Kombangan hem daar achter en hij sprak af aldus: »Tewu-wa'tang, ik zal een pinangboom planten vóór uw huis. Gij moet daarnaar telkens gaan zien. Indien de jonge bladeren daarvan reeds beginnen te verleppen, haast u dan naar mij te gaan zien op een ander eiland, want dan ben ik gestorven, maar gij moet Mawĕris. afhalen op het andere eiland, hoor, en gij beiden te zamen moet dan weder verder gaan, hoor!" Nadat hij dit alles had afgesproken, gingen Kombangan en de Mawĕris scheep. Langen tijd voeren zij en kwamen bij een eiland en gingen daar voor anker. Toen zij daar waren, huwde Kombangan den Mawĕris uit aan de Oudste der Dochters des Konings aldaar. En ook hij werd door hem achtergelaten, dewijl Kombangan onder zeil ging, weder naar een ander eiland. Doch voor dat hij scheep ging, plantte hij ook een pinangboom vóór het huis van den Mawĕris en sprak af: »O Mawĕris, wat mij betreft, ik plant een pinang vóór ulieder huis, aangezien ik onder zeil ga. Maar naar die pinang moet gij telkens gaan kijken; indien zijne jonge bladeren verwelken, haast u dan naar mij te gaan zien op het eiland waar ik heenga, want dan ben ik dood. Maar gij wordt door Tewu-wa'tang afgehaald, hoor! en te zamen gaat gij verder." Toen hij dit alles had afgesproken, ging hij op reis. Langen tijd zeilde hij en zag weder een eiland. Toen ging hij daar voor anker.

Zoodra hij aan wal gekomen was, ging hij terstond door, het dorp binnen. Toen hij daar binnen gekomen was, waren de menschen buiten gewoon stil, daar de bewoners zich in de huizen hadden verstopt. En hij ging naar het midden van het dorp en hij zag iemand en aan dezen werd door hem gevraagd: >> Waarom is het hier zoo verlaten door de menschen?" De man antwoordde: »O, de lieden hier zijn bevreesd, dewijl tot hen gewoon is te komen de Grijpvogel met twaalf koppen; hij is gewoon hier te komen halen de Dochters des Konings: terwijl de Dochters des Konings vroeger 9 waren, is er thans nog maar ééne, allen zijn weggenomen door dien Grijpvogel".

Toen ging hij recht door naar den Koning. Daar gekomen, vroeg hij aan den koning of hij wellicht daar mocht blijven. De Koning antwoordde, zeggende : >>Het mag, maar indien . . ne . . . het kan, heb ik u om hulp te verzoeken." Kombangan zeide: Het kan, maar wat is het, o Koning?"

[ocr errors]

Toen verhaalde de Koning al wat er gebeurd was gedurende acht dagen, zeggende: De prinsessen mijne kinderen waren vroeger negen, maar er is nog maar slechts ééne thans, daar de Grijpvogel met twaalf koppen ze allen is komen

halen; elken dag komt hij hier en elken keer als hij komt is het niet anders dan wanneer de zon reeds hoog wil staan. Wanneer (het licht) verduistert, terwijl de zon reeds hooger wil gaan, komt hij van het Oosten herwaarts gevlogen en terwijl hij nog ver is, maken zijne tanden reeds veel gerammel, daar zijne tanden van enkel ijzer zijn. Straks zal hij weder komen, derhalve wanneer het reeds duister is geworden en er een geweldig leven wordt gemaakt, dan is hij het. Hij is het die mijne kinderen heeft vernietigd. Zie, de bewoners van het dorp verstoppen zich allen voortdurend om hem in de huizen. Daarom, indien het mogelijk is, dood dien Grijpvogel. Indien gij hem kunt dooden, zult gij mijne dochter huwen die is overgelaten door den Grijpvogel en gij zult koning worden in mijne plaats."

Kombangan antwoordde en zeide: »Goed, ik zal het beproeven, maar waar zal mijne verblijfplaats zijn om hem te belagen, o Koning?"

De Koning zeide: >>Wat u betreft, blijf op het dorpsplein, daar worde hij door u belaagd." Aldus nam Kombangan zijn zéér groot kapmes bij zich en ging zijne plaats innemen op het dorpsplein.

Terwijl hij zich nu daar ophield, werd het niet lang daarna duister in het Oosten en rammelden de tanden van den Grijpvogel. En hij kwam steeds nader aan en zag neer op Kombangan, die zich ophield op het dorpsplein. Toen haastte hij zich nederwaarts om hem zoo mogelijk te grijpen, maar in één slag opwaarts slechts hieuw Kombangan een zijner koppen af. En Kombangan zeide: >>Kom weder nader bij (met je koppen)." De Grijpvogel zeide: »Je kunt er nog een nemen om er mede te vechten, elf koppen nog heb ik over."

Toen trok zich de Grijpvogel een weinig opwaarts terug. Maar het duurde wederom niet lang of hij kwam weder nederwaarts en wederom wilde hij zoo mogelijk maar Kombangan pakken. En wederom sloeg Kombangan opwaarts een kop af. En Kombangan zeide weder: »Kom weder naderbij met je koppen." De Grijpvogel zeide: »Ge kunt er nog een nemen om mede te vechten, dappere kerel, ik heb nog tien koppen." En de Grijpvogel week weder een weinig opwaarts terug.

Niet lang daarna naderde hij wederom en wilde opnieuw zoo mogelijk Kombangan grijpen, maar zoodra hij omlaag wilde grijpen, kwam er een slag, zoo dikwijls als hij wilde grijpen kwam er een slag van Kombangan.

Zoo ging het den eenen keer na den anderen, totdat er slechts één kop van den Grijpvogel overbleef. Hoewel hij echter nog maar één kop over had, sprak de stumpert nog aldus: »Je kunt er nog een nemen om mede te vechten, er is nog één." Aldus naderde hij weder naar beneden, zoodra hij weder zoo mogelijk naar beneden Kombangan wilde grijpen, kapte deze met één slag opwaarts zijn twaalfden kop af. Toen kwam hij naar beneden te vallen en drukte Kombangan neder. Daar hij zéér zwaar was, had Kombangan niet meer genoeg kracht, zoodat hij door den Grijpvogel werd nederwaarts gedrukt en zittende

[ocr errors]
« PreviousContinue »