Page images
PDF
EPUB

dialect eigen, het Makela'i gebruikt ěm of m, het Tomboeloe'-sch en het Bare'e gebruiken -m o. De onderstelling ligt dus voor de hand, dat de beide Tontemboansche dialecten elk een deel van dit oorspronkelijker m o hebben behouden. Ala'mbak is met a- gevormd van lambak »half, de helft, hal

verwege,

een halve gantang"; het komt nooit voor met sa-, bv. sa ng ala'm bak, wellicht staat het dus voor sala'm bak.

Het Tomb. heeft law a k in de beteekenis »half" en Kalawak an, de benaming van eene plaats die halverwege tusschen hemel en aarde ligt.

Maka wang ko' »hoe langer hoe grooter, steeds grooter wordende". Het uit maka ontstane voorvoegsel maka- heeft een aantal beteekenissen, waarin de grondbeteekenis van ka- »tot een geheel gekomen, een volkomen vorm bereikt hebbende, niet meer in staat van worden, maar in dien van zijn verkeerende" duidelijk uitkomt. Daar ma-, voor adjectiefstammen, de beteekenis van >> worden" heeft, bijv. m a wang ko' »groot worden", heeft maka vaak de bet. » worden tot hetgeen de vorm met kaals geheel zijnde aanduidt, dus: hoe langer hoe meer worden, steeds tot meerdere volkomenheid brengen, wat het grondwoord aanduidt, bijv. makaĕlur >>stiller worden", makalew o' »slechter worden", m a ka ako »nog meer Westwaarts (a k o) gaan".

Makaako lalan, makalewo' »hoe verder W. waarts de weg, hoe slechter", makaure makaaio ko »hoe langer (u r e) hoe meer herwaarts (ai) gij komt"; ni makaakoo sia »hij is nog meer W. waarts gegaan"; m a k ago garo ěm pager »de heining wordt hoe langer hoe losser".

Aka-akar(e) n a i makano >>totdat hij reeds ging eten", eene dergelijke uitdrukking als het reeds boven behandelde: a si tjatarena pe' i nitjum an, want ook hier doelt het suffix -n a op Kombangan. Makatělu *n těwi' »driemaal de rijst", die zoo even is genoemd, nl. in de wantang (mand van 1 gantang 1/3 pikoel), d. i. dus: drie gantang of 1 pikoel.

=

Pailěkěn-ako; de enclitisch gebruikte vormen a ko, itjo, io', die in het algemeen eene richting van den spreker af aanduiden, worden vaak gebruikt in de beteekenis van ons »nadat", inzonderheid a k o, terwijl ai, ange, eko en onge, die eene richting naar den spreker toe aanduiden, nimmer met »nadat", maar dikwijls met »toen" zijn te vertalen.

Měkaapu re'e iaku »hij wil mij opmaken". Het voorvoegsel m čduidt aan >>zullen, willen, gaan doen wat het grondwoord aanduidt”. Van kaapu «einde" wordt het grondw. a pu, (Parig. opu) niet meer

[ocr errors]

gebruikt, de afleidingen worden gevormd van kaa pu, bijv. kuma apu, maka apu »eindigen, opmaken", ka ka a pu a n »einde".

Patengkuke' »worde gedood door mij slechts". Dit kĕ' beteekent hier »> niet anders dan"; de vader wil zeggen dat er niet anders op zit, dan dat hij zijn schadelijken zoon doode; paten is samengetrokken uit pate en ĕn >>wordt, worde gedood, te dooden". Zoo is ook het een weinig verder voorkomende to wa n, in sia to wa noi a manga »hij werd geroepen door zijn vader", uit towa en en samengetrokken.

Mangeta palun staat voor mange palunta, »wij gaan sago kloppen"; dergelijke »hulpwerkwoorden", zooals men ze zou kunnen noemen, trekken gewoonlijk het pron. suff. tot zich.

Mě maja - maja'oka sera »terwijl zij gingen"; de duratieve beteekenis dezer uitdrukking ligt evenzeer in de woordherhaling als in het achtergevoegde o ka.

Përĕ'mbaano in a'kěl »op het punt van te worden bevallen door den suikerpalm", van mě rĕ'm ba »willen vallen, zullen vallen, gaan vallen".

Tumong keio, rumè'm bao, enz.; de -u m-vorm met -o is hier, zooals veelal in verhalen geschiedt, als historische tijd gebruikt.

Itjatěka'; het voorvoegsel itja-, ontstaan uit ika, vóór den W. w. stam gevoegd, heeft de beteekenis: zonder opzet of eigen toedoen, dus bij geval (accidenteel) geraakt in den toestand door het grondwoord aangeduid. De bet. van itjatě ka' is dus meer die van ons » terecht gekomen, aangeland”, doch het wordt gewoonlijk in den zin van ons »gekomen, aangekomen" gebruikt, en de perfectieve vorm aitjatě ka' in dien van »is aangekomen, is er al". Andere voorbeelden: itja ako »bij toeval in het westen beland, zonder opzet W. waarts geraakt", itja ĕnd a' »bebloed geraakt", itja ge'el(ě) ku si sera' anio' »ik kom te walgen van dit vleesch"; aitja gio o en amo na en aitjale pok-wo »zijn gelaat is komen misvormd te worden, doordat hij vroeger is komen te vallen".

Pěnana'an, van den stam na' »vredig, kalm, rustig", waarvan paě na'an »verblijfplaats". De vorm pěna na 'a n, uit p ě - ě na -ě na 'a n » de plaats waar, de persoon bij wien men gewoon is te verblijven”, heeft in het spraakgebruik de beteekenis van »echtgenoot", biz. »vrouw" gekregen, bijv. si pěna na'ani Liwe »de vrouw van Liwe", terwijl si mě na na' a si Maruaja »hij die bij M. woont" beteekent »de man van Maroeaja".

Si Tjěli-pěng aněn »hij van wien veel is hetgeen hij gewoon is te eten", dus: »de Veeleter".

Tinimboiana kĕ'- mai »is door hem slechts beetgepakt herwaarts"; tinimboian, perfectieve vorm van tim boian, wat weder het passief is van tumimboi a. Is het actief direct overgankelijk, zooals bijv. rumangat, dan is de passieve vorm ran gaten »wordt, worde geroepen", waarvan weder de perfectieve vorm is rin angat. Van marangat »roepende, bezig met roepen" is dan de passieve vorm parang aten en van mĕrangat »wil, zal, gaat roepen" perangatě n, terwijl een niet direct overgankelijk werkwoord deze vormen met pa an, pě a n vormt, dus p a-, pětim boian.

Paka paluna-mako »nadat hij geheel gereed was met sagokloppen". Hierin is ma ko met »nadat" weergegeven, zie boven. Het voorvoegsel pa ka-, nominale vorm van ma k a, heeft hier de beteekenis »geheel en al doen, volkomen doen, afmaken de handeling die het grondwoord uitdrukt", bijv. en tande pakaaično-mange e rombit »de mais is geheel en al (allemaal) weggenomen door de dieven"; pinakagula em pe' »al de palmwijn is tot suiker gemaakt”.

De vormen paka paluna-mako en alinao zijn hier weder als historische tijden gebruikt.

Ko topukěn, een scheldwoord, beteekenende: gij moet doorstoken, doorregen worden, zoodat gij plotseling komt te sterven.

Kaju iparuruk; ruruk (dial. luluk) bet. »hout schuiven naar of op het vuur", bijv. aku rumuruk in tjaju an api, »ik schuif brandhout in het vuur"; rurukan in tjaju čng kure' »beschuif met het hout de rijstpot, schuif brandhout naar den rijstpot toe"; iruruk ng kaju an api »met het hout worde geschoven in het vuur". Zoo is dus kajui paruruk »brandhout", woordelijk »hout waarmede men schuift (duratief, gewoon is te schuiven) in het vuur".

Wawa ng kĕra n; de geredupliceerde vorm, met suffix -a n, van een adjectief-stam gevormd, duidt een zéér hooge mate der eigenschap aan, die het adjectief uitdrukt, bijv. kě kělian »zéér veel", ko kolěk a n »zéér kort", kukulo'an »zéér wit", lalambotan »zeer lang", s as a ma'an »zeer goed".

Wětě s er eene algemeene benaming voor groote boomen met hangwortels en met lianen begroeid; het behoeft niet altoos juist een waringin te zijn. Ook is wĕ'tes de naam van het Zevengesternte.

Ipěla 'u-l a'u s (e) nao w o'o ipě wangen am bale *m bě'tě s; de bet. van la'us is »doorgaan", i pè la 'u-l a'u s (ě) n a (de ě tusschen s en n dient alleen om de verbinding sn op te lossen), passief van měla 'us >> willen doorgaan", met de instrumentale i-; ipě wangen is dezelfde vorm van wangen >>leunen, steunen", terwijl wo'o is weer te geven met »mogelijker wijze, zoo mogelijk". De vorm met i pĕ- geeft dus hier op fijne wijze aan wat K. wel gaarne had willen doen, maar door de omstandigheden niet kon verrichten. »Hij had er wel in eens mee willen doorgaan en zoo mogelijk den boom tegen het huis doen leunen, maar

[ocr errors]
[ocr errors]

enz."

I wč ta na o-mi o' ĕ m bě'tě s »hij liet nederwaarts los, liet naar beneden vallen (met) den waringin"; de i- heeft hier weder betrekking op hetgeen waarmee wordt omgevallen. Wě ta' is waarschijnlijk een bijvorm van w č kar » nederlaten, naar beneden laten", van welk laatste woord tim bukar >>grafstede, grafteeken", dus » plaats (urn) waarin het lijk wordt nedergelaten" is af te leiden.

Mama', van a m a', als roepwoord voor »vader", is evenzoo gevormd als nina', tito', papo', van in a' » moeder", ito' »oom" en a po' »grootvader, grootmoeder". Door herhaling van den begin-consonant der tweede lettergreep wordt het woord in den vorm eener herhaling der zelfde lettergreep gebracht.

Maka ateo, van a te, met achtergevoegd -o en. voorgevoegd m a k a. In dit woord heeft ma ka de beteekenis van »kunnen, in staat zijn te doen wat het grondwoord aanduidt" of bij stammen die een zoeken, streven, trachten beteekenen, »gevonden, bereikt, geraakt, verkregen hebben, wat het grondwoord. aangeeft, geslaagd zijn in het streven", bijv. maka ai »kunnen herwaarts komen", ma kakambe »kunnen omvatten"; makagirot (é) ka ko? >> kunt gij vertellen ?"; ma ka ere »vinden, geslaagd zijn in het zoeken (e re), makaindo »overwinnen, geslaagd zijn in het nemen, halen (in do), hebben kunnen te pakken krijgen", makailěk »te weten komen".

Makasa »éénmaal, ééns", van ě s a, dus uit makaěsa; a si čndoo ka makasa »op den dag terwijl éénmaal", ook wel, met weglating van ĕndo, a si makasa.

Waluněn »iets dat tot teerkost (w alun) kan gemaakt worden, wat op reis als proviand te gebruiken is".

Akar i makatajang totdat hij heelemaal ver was", d. i. »zoo ver hij maar kon, zoo ver mogelijk".

Salu, sumalu »eene rivier volgen, den loop eener rivier nagaan", m č na lu-n a lu, voortdurend den loop der rivier volgen". Zie het boven bij mě nga w ĕ-ng a wě s opgemerkte.

Papai-pailěkčn; hier is de woordherhaling bijna tot reduplicatie geworden, daar slechts de beide lettergrepen pa i zijn herhaald, na het causatiefvoorvoegsel pa-. De beteekenis is: »liet hem voortdurend zien, toonde hem voortdurend '. Het is waarschijnlijk de drielettergrepigheid van papai, die deze verkorte woordherhaling heeft veroorzaakt, daar zonder het causale pade vorm luidt pailĕ-ilěkě n.

Watu-watu »de verschillende steenen". Deze beteekenis der woordherhaling bij zelfst. naamwoorden, nl. die van een meervoud met verscheidenheid, is zeer gewoon in het Tt.

Měm bataruanta; de vormen met voorgevoegd me- en achtergevoegd -an hebben de beteekenis van wederkeerige werkwoorden. Zij worden. in den Adhortatief met het pron. suff., in den Indicatief met de volle vormen der pron. pers. geconstrueerd, dus: mèm bataruan kita »wij gaan samen wedden"; zoo ook mentělěsanta »>laat ons samen handelen", mě ntělčsan kita »wij koopen van elkaar`, mě m bu'un anta »laat aan ons elkaar verkoopen", me mbu'un an kita »wij verkoopen aan elkaar".

Ja me'e of a me'e van we'e »geven", dus » geef!' in de beteekenis van >laat het zoo zijn, komaan, nu goed dan", zooals iemand zegt die in een voorstel bewilligt.

Sa kaitje' itja pasot (é) kuka; de beteekenis van ka itje is hier weer te geven met ons: »ik nu eens, ik op mijne beurt eens". In dezen zin is het een nederigheidsuitdrukking van iemand die van zich zelven spreekt. De vorm itja pa sot(e) kuka is van den stam pa so t »slinger", masot, mapa sot »slingeren, een slinger gebruiken". Het voorvoegsel itja is reeds boven besproken. Het achtergevoegde -k a, waarover ook reeds boven is gesproken, kan hier worden vertaald met een nadrukkelijk »wèl", daar het in tegenstelling is gezegd tot het eenige woorden vroeger voorkomende raitja.

De geheele zin is, ironisch, zeer nederig gesteld, aldus: »indien ik, op mijne beurt, hem toch wèl kan komen weg te slingeren".

[ocr errors]

Kamasan, met n gevormd van ka masa, samengetrokken uit kama »hand" en ĕ sa »één"; kuma masa, maka masa »iets verrichten

[ocr errors]
« PreviousContinue »